Otto Niclaas Kallé doet in 1748 (vóór Pasen) belijdenis in de Nederlands Gereformeerde Kerk te Steenwijkerwold. Hij komt in 1771 vanuit Steenwijkerwold (Overijssel) naar Blesdijke (Friesland). In 1753 trouwt hij met Lubbegien Hendriks uit Noordwolde. Een aantal kinderen wordt gedoopt te Steenwijkerwold. In 1779 trouwt hij met Jacobje Engberts Dalsma.
In de nacht van 29 op 30 december 1802 trekt de bende van Jan Hut (van der Wijk) naar De Blesse, een buurtschap onder Blesdijke, waar ze rond middernacht arriveren bij de plaatselijke herberg aan de Heereweg. Dan overvallen ze de slapende herbergieren zijn vrouw: Otto Nicolaas Callé (Tresoar: Otte Nieklaas Calle) en Jacobje Engberts Dalsma. Het oudere echtpaar wordt zwaar mishandeld en vastgebonden aan handen en voeten. De dieven vertrekken met vijf zware zakken aan gestolen waar. In de ochtend van 30 december 1802 weet de 66-jarige Jacobje haar voeten los te wrikken. Ze strompelt naar de bakker Berend Gerrits, waar haar zoon Koene (uit een voorgaand huwelijk van Jacobje) werkt als knecht. Koene Luiten Pit, 29 jaar, is tevens executeur (ook eksteur = gerechtsdienaar met opsporingsbevoegdheid). Hij organiseert meteen een dievenjacht. In de nacht van 30 december 1802 overlijdt zijn stiefvader, de herbergier Otto Nicolaas Callé, aan zijn verwondingen. Vier van de vijf overvallers worden gearresteerd, berecht en opgehangen in 1803. Eén overvaller weet te ontsnappen uit de gevangenis.